Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Het [31]geweld is opgerezen tot een roede der goddeloosheid; niets [32]van hen zal [overblijven], noch van [33]hun menigte, noch van [34]hun gedruis, en [35]geen klage zal over hen zijn. 31. Versta, de ongerechtigheid en wrevel, voortkomende uit de gemelde hovaardij, want uit de verachting Gods spruit alle ongerechtigheid en wreedheid, die de mensen tegen elkander plegen. Deze nu brengt de roede voort, waardoor de goddeloosheid der mensen naar Gods rechtvaardig oordeel gestraft wordt. Men kan ook hier het geweld verstaan ten aanzien van de Chaldeen, die de Heere in kort opwekken zou, om de boosheden der Joden te straffen. 32. Te weten van de Joden; welverstaande, met uitneming van het overblijfsel, waarvan gesproken is boven hfdst.6 vs.8. 33. Dat is, van het gemene volk. 34. Versta de heren en machtigen des lands, die met een gedruis van volk, dat hen vergezelschapt of ten dienste staat, zich voor de gemeente vertonen. Anders: noch van hen, die uit hen zijn; dat is van hunne nakomelingen. 35. Dat is, geen rouw als zij gestorven zullen zijn. De zin is dat het verderf zo groot zou wezen, dat er weinigen hiertoe zouden overig zijn; of dat een ieder met zijn eigen droefheid genoeg zou te doen hebben. Zie Jer.16:4,5,6,7.